Laat ik het maar gewoon zeggen, dan ben ik er van af.
Ik heb iets tegen de term toezichthouder en bij commissaris moet ik aan de politie denken. Ernstig is mijn weerzin niet. Er is goed mee te leven.
En als ik rechtop ga zitten, kan ik de termen goed verdedigen.

In het Angelsaksisch taalgebied wordt neutraal gesproken over de non-executive board. Dat heeft wel wat. Maar leidt tevens aan een zekere nietszeggendheid. De niet-uitvoerende Raad van Bestuur. Zeggen wat het níet is.

Nu is de ene Raad de andere niet en gaat het meer dan om de benaming, om de inhoud die je aan het werk geeft. Mij interesseert vooral de ambachtelijke kant. En juist die laat zich lastig beschrijven. Of via standaarden toetsen. Ook niet in een code of een convenant.

Hoe komen we voorbij de vormvereisten, de kille criteria? Tijdens ‘discutabel’ een intrigerend programma op de klassieke zender radio 4, hoorde ik het eens één van de juryleden zeggen over een violist. ‘Het is technisch perfect, maar het wil op de een of andere manier maar geen muziek worden’. Ik dacht toen ik het hoorde: dát is ambachtelijkheid. Voorbij de kunde ligt de kunst.

Kunst vergt het vermogen tot originaliteit, eigenheid in combinatie met het vermogen om te reflecteren en om je te concentreren. Op dat laatste hoor de ik eens Freek de Jonge reflecteren. Voor talent is het een essentieel element. Aan dit alles gaat inhoudelijke deskundigheid vooraf. Dat is de basis, maar onderscheiden doet het niet. Het maakt je adequaat, maar niet speciaal.

Eigenheid is persoonlijkheid. Maar het probleem begint pas als je dat hebt gezegd. Toch herkennen we het meteen: als iemand ‘her own woman of his own man’ is. Onafhankelijkheid in denken en doen, en toch óók sensitief voor wat anderen doen en denken. Niet klakkeloos aanpassen aan hoe de hazen lopen, maar in staat om de koers van de hazen mee te bepalen. Noem het autoriteit. Of beter nog: gezag op het ‘eigen terrein’. En daaraan enig zelfvertrouwen ontlenen. Het moet je gegund worden, zonder dat het gunnen ontaardt in blind ontzag. Kwispelen als de autoriteit spreekt.

De vaardigheid om op het eigen gedrag te reflecteren én in staat zijn. dat van anderen in perspectief te plaatsen, maakt ook deel uit van ambachtelijkheid. De kunst van het toezien. Op jezelf en je collega’s. Oog hebben voor de dynamiek, de patronen, het systeem. Inzicht hebben, én overzicht houden.

En tenslotte ‘concentratie’. Vakmensen kunnen zich concentreren waar een leek de handdoek in de ring gooit. Het is het vermogen aandachtig te zijn. Tijd te besteden. Zoals een violist de moeite neemt eindeloos een lastige passage te repeteren of een schrijver de tekst nóg een keer beschouwt, afweegt, proeft. De amateur vindt het snel goed genoeg.

De vakvrouw zet nog even door. En is niet snel tevreden.